'Potto's' oerouders, zoals de Notharcus hier, leefden 50 mjg in de bomen in Europa en trokken vandaar naar Afrika (vanwege het oprukkende ijs?). Onderweg ontwikkelde ze nog een handig gloednieuw lichaamsdeel: de flexibele schouder. Armen die 360º rond kunnen draaien blijken heel voordelig bij het rondhangen op en tussen boomtakken en je kunt daarmee de 'Potto'-boomsnelheid flink vergroten.
Vanuit Afrika trokken of voeren apen naar Zuid-Amerika; vanaf 40 mjg worden er opeens aapfossielen gevonden in Brazilië. Deze geïsoleerde groep vormde de breedneusapen of apen van de nieuwe wereld. [ook een fijne old-school Eurocentrische benaming] Convergentie-toppertje met de mens is het zeer intelligente capucijneraapje. De breedneusapen gebruiken het liefst de staart om aan takken te hangen en te slingeren. Deze nieuwe wereld apen kijken alleen ZW-TV, want ze missen het trichromate kleurzien.
De achtergebleven apen van de oude wereld, de smalneusapen, gebruiken liever de armen. Voorbeelden zijn de mandril, baviaan en de makaak.
Ongeveer 35 mjg onstaan binnen de smalsneusapen de mensapen (Hominoidae), zonder staart in Afrika (Egypte) en die ontwikkelen zich verder in Oost-Afrika zoals in de Proconsul hiernaast. Een reisavontuurlijk groepje trekt naar Azië en laat zich daar Gibbon (Hylobatidae) noemen. Er zijn daar nog 12 soorten. Ze heten ook wel kleine mensaap.
Gibbons zijn super-acrobaten die veel kroon-punten scoren met hun brachiatie (armslingerend voortbewegen). Ze kunnen ook heel goed op de achterpoten lopen. Hieronder staan een paar filmpjes over hun kunsten.